Dag 21 – Toegift: een ode aan Szusza (Thuis, NL)

Szusza ging ‘s zomers naar Theth
Maar ja, de weg was heel slecht
Kijk uit, pas toch op
We hoorden een plop
Nu heeft haar uitlaat een smet

“Het zou toch moeten gaan, hoor
‘t Is toch een sterke motor”
Maar een steen met een rand
Schraapte d’r onderkant
Nu klinkt Szusza dus heel schor

Tsja, daar reden we in Theth
‘t Was bijna uit met de pret
‘t Was leuk geprobeerd
Ten halve gekeerd
Gelukkig heeft ze ‘t gered

Mensen, leer van deze les
Ook al ging dit niet expres
Goede wegen zijn heel schaars
‘Zelfde weg t’rug is niets raars
Het scheelt gewoon een hoop stress

Dag 20 – Haiku (Annecy, F)

Muggenbetenjeuk

Souvenirtje uit Lucca

Ik was het eens niet


Inmiddels zijn we in Annecy. We zijn twee dagen verder en we voelen ons een stuk beter. Ook in Frankrijk is het warm, al is het hier in de bergen beter te doen. Een van ons twee heeft de voedselvergiftiging ingeruild voor een berg muggenbulten en ziet eruit alsof-ie de waterpokken heeft (en dit is niet de stijlvorm ‘overdrijving’).

Aan onze vakantie komt langzaam een eind. We slenteren nog wat door het oude centrum van Annecy, we drinken thee op een terras met een magnifiek uitzicht over het meer van Annecy en bij ons hotel is een klein marktje met worsten en wijnen waar we nog even langsgaan. We mijmeren over het komende jaar en wat dat ons gaat brengen, we kijken terug op drie fijne, maar warme weken.

In Krujë kwamen we langs een winkeltje dat honing verkocht. Een ouder echtpaar had schappen vol potjes staan en lieten trots de foto’s van hun bijenkorven en -kasten zien. Zij spraken geen Engels, wij geen Albanees, maar met wat handen en voeten en basaal Italiaans kwamen we een eind. Elke honingsoort moesten we proeven en de onvermijdelijke rakija uiteraard ook. De honing kwam in de buurt van de honing waar onze reis mee begon, die Oekraïense honing die nergens aan kan tippen. Vandaag is de Onafhankelijkheidsdag van Oekraïne. Hoe lang zou het duren voor we daar weer heen kunnen? Naar de zandstranden van Odessa, het Holenklooster in Kiev, de prachtige Karpaten en de Tisza. De Albanese honingmevrouw gaf ons honing mee en zei dat we tegen iedereen moesten vertellen dat ze langs moesten komen.

Morgen rijden we terug naar huis. Tegen de tijd dat we thuis zijn hebben we er zo’n 5500 tot 6000 kilometer opzitten. En hoewel Albanië zeker de moeite waard was, zou ik de oproep van de honingmevrouw nog wel verder willen brengen. Want Italië en Frankrijk zijn mooi, maar Polen, de Baltische staten, de Balkan en ook Oekraïne zijn prachtig en de mensen ontzettend aardig en gastvrij. Er is nog zoveel te ontdekken. Maar dat moet maar een volgende keer.

Dag 18 – Site Seeing (Lucca, I)

Natuurlijk kom ik er niet mee weg met maar drie alinea’s over de Baai van Napels. Dus hier is een iets uitgebreidere versie van de afgelopen dagen.

Op dag 16 gingen we naar Pompeï. We hadden een soort museumkaart waar ook OV in zat, maar we zouden anderhalf uur doen over een kilometer of 7 en Pompeï is groot, dus dat zou een hoop tijd kosten. We reden daarom met Szusza naar een parkeerplaats waar we haar in de schaduw achter konden laten. Dat was meteen de laatste schaduw van de dag, want vrijwel alles boven twee meter bestaat niet meer in Pompeï en ligt dus de hele dag in de zon te bakken.

De museumkaart zat in een app die verschrikkelijk traag was. Maar de kaart moest gescand worden en er was maar een balie waar dat kon. Daar kwamen we na drie balies achter, want in Italië zal de helft van de baliemensen je in onverstaanbaar Italiaans iets vertellen en de andere helft glimlacht er nog bij, maar verwijst je vervolgens verkeerd door.

Naast ons stond een Nederlands gezin wat zo mogelijk nog minder begreep van het baliepersoneel dan wij. “Printer, maar ik heb geen printer in Italië. Hoe moet ik een digitaal ticket op papier meenemen?” (inclusief Gooische r en zeurderige stem). Verwarring alom. Uiteindelijk duurde het te lang en werden ze binnengelaten. Daarna mochten ook wij dan eindelijk naar binnen.

We waren nog geen halfuur binnen of een van ons kreeg dus last van een milde voedselvergiftiging. En dan is Pompeï groot en warm en druk. Langzaam, vooral niet met te veel haast en van schaarse schaduw naar schaarse schaduw kruipend, baanden we ons een weg door het eeuwenoude stratenraster. Gelukkig hadden we paraplu’s bij ons, zodat we die als parasol konden gebruiken (bij dezen de gratis tip die je leven redt wanneer je in de zomer naar Pompeï gaat).

Rond een uur of drie werd het echt te warm en hadden we wel een goede indruk gekregen. Het was tijd om terug te gaan naar ons hotel en in de buurt van de airco en het toilet te blijven.

De dag erna waren dus Herculaneum en het Archeologisch Museum aan de beurt. En was het aan de andere helft van ons om zich beroerd te voelen. Wederom was het een warme dag met veel zon en weinig schaduw. Ditmaal gingen we wel met het ov, want zowel Herculaneum als het museum zijn kleiner dan Pompeï. Dus je hebt er minder tijd voor nodig.

De eerste uitdaging was een bushalte vinden waar de bus ook echt stopte. Die was er toch niet, dus liepen we naar het treinstation van Castellamare di Stabia. Die wandeling an sich was al voldoende om in de hitte te blijven. De totaal niet gekoelde trein hielp nog even verder mee. Maar Herculaneum, here we come!

Na een uurtje bakken in de trein kwamen we dan toch echt aan in het decadente villadorp dat Herculaneum eigenlijk is geweest. Minder mensen, meer fresco’s en mozaïeken. Als je ooit naar Pompeï gaat, sla dit dan niet over.

De zon scheen genadeloos door en de trein die ons naar Napels zou brengen lag een halfuurtje lopen verderop. En weer een stationnetje wat eigenlijk een oventje was. De trein was gelukkig wel koel, maar besloot er halverwege mee op te houden en met het dreigement van de conducteur dat we weer zouden eindigen in Castellamare di Stabia, stapten we toch maar uit dit paradijsje.

Daar stonden we dan aan de rand van Napels. Weer in die snikhete zon en nog niet eens in de buurt van het museum. Een kwartier verderop was de tramhalte waar de tram stopte die ons dan weer bij de metro zou brengen die ons dan weer naar het museum zou vervoeren. Heeft u nog scherp dat dus een van ons niet lekker was? Dit was een lange, lange dag.

Het museum is een imposant gebouw met hoge plafonds waar de warmte goed kan opstijgen en met ramen die je open kunt zetten zodat de airco zijn werking totaal verliest. Dus zo verkoelend als het museum had geleken was het ook weer niet.

De collectie was dan wel weer de moeite waard en inmiddels was het half acht ‘s avonds. Door de hittegolf ‘koelde het af’ tot dertig graden en we moesten nog met het fantastische Napelse OV weer terug. Inmiddels waren we op een punt aangekomen dat we zo gaar waren van de hitte en de buikklachten dat het vanaf hier eigenlijk meer overleven werd. Elke tegenslag, hoe klein ook, werd een uitdaging. Een pinautomaat die het niet doet, een halte missen, een taxi bellen zodat we de route van vanmorgen niet in omgekeerde richting bergop hoefden te lopen, een tas vergeten, het enige wat nog telde was de airco en het vooruitzicht van het bed.

Er komt een moment dat we hiernaar terugkijken en lachend onszelf afvragen waar we mee bezig waren, maar hoe erg het ook afzien was, het was de moeite waard.

Dag 17 – Kapot (Castellamare di Stabia, I)

Wat doe je als je in de buurt van Napels bent? Juist: dag 1 ga je naar Pompeï, dag 2 ga je naar Herculaneum en het Archeologisch Museum van Napels. Hier komt alles samen wat ik interessant vind: Latijn, geschiedenis, geologie, architectuur en kunst. En waar ik in Venetië een beetje underwhelmed was, stelt dit absoluut niet teleur.

Behalve het Italiaanse OV: bussen die niet stoppen, treinen die juist wel stoppen, trams die haltes voorbij rijden (waardoor we nieuwe Italiaanse scheldwoorden hebben geleerd). Het zou allemaal niet zo erg zijn als het geen 39 graden was en we allebei topfit zouden zijn (klein voedselvergiftigingetje, anyone?).

En wat is het nadeel van iets als Pompeï of Herculaneum? Dat vulkanen de neiging hebben om nogal heet te worden en alles te verwoesten wat boven het maaiveld uitsteekt. Dus het gebrek aan bomen en de nabijheid van de Vesuvius zorgen voor een allround uitleg van het begrip hittestress. Gewapend met paraplu werken we onze weg door de sites. We hebben lang nog niet alles gezien, maar des te meer reden om een andere keer terug te komen. In de herfst ofzo. En topfit.

Dag 15 – Contemplatie (Castellamare di Stabia, I)

Gewetensvraagje: rij je liever in het donker in Albanië waar de wegen goed zijn, maar je je auto stuk kunt rijden op een onverlichte paard en wagen? Of rij je liever in het donker in het zuiden van Italië, waar je geen paard en wagen tegenkomt op de provinciale weg, maar waar je wel je auto kunt stuk rijden op een kuil?

Afijn, we zijn in Zuid-Italië, want we konden geen genoeg krijgen van Albanië, dus blijkt ons hotel in Monteiasi in een dorp te staan wat bekend staat om zijn Albanese diaspora in Italië. En de diaspora reikt tot Henk de hagedis, want die kwam ons weer gedag zeggen in ons hotel.

Vandaag volgen we grotenendeels de route van de oude Via Appia richting Napels. In Castellamare di Stabia verblijven we nog een paar nachten, want een kinderdroom komt uit: we gaan naar Pompeï. We slapen bij – geen grap – bij de nonnen.

Dag 14 – Schuitje varen (Monteiasi, I)

Eigenlijk had dit stukje al gisterenavond op dit blog moeten staan, maar dat is evident niet gelukt.

Vanuit Albanië zijn we namelijk met de boot de Ionische Zee overgestoken vanuit Vlorë naar Brindisi. Een trip die deze boot ongeveer elke dag aflegt – al zou je dat niet zeggen en toch ook weer wel.

Bij de haven mochten we naar binnen, maar moesten we weer naar buiten voor het inchecken. Om 15:00 zou de boot vertrekken en vijf uur later zouden we dan in Italië aankomen. Zou. Rond een uur of twaalf hadden we ingecheckt, de ‘paspoortcontrole’ gehad en waren we de boot aan het oprijden toen een meneer in gebroken Engels vertelde dat alle bijrijders als voetgangers de boot op moesten. Vervolgens kwam er nog een meneer die wat van onze tickets scheurde die de chauffeur dan weer bij zich moest houden en daarna kwam er nog een meneer die de tickets scande. Maar we waren aan boord van onze zeeschuimer.

Een schip wat overduidelijk betere tijden had gekend. In Kroatië. Alles stond in het Kroatisch en ergens waren nog halfslachtige pogingen gedaan om dan in ieder geval de plattegrond naar iets niet-Kroatisch te vertalen. De bemanning riep iets rond in het Albanees en Italiaans.

Samen met ontzettend veel Italianen kon het wachten beginnen. Het werd 15:00, het werd 15:15, het werd 15:33 en we vertrokken.

Waar op de boot naar Finland de complete Finse passagiersgroep los ging op de karaoke en de goedkope drank en waar op de boot naar Engeland vooral de tax-free winkel voor entertainment zorgde, was er op deze boot niets. Geen winkel om belasting te ontwijken, geen entertainment, na een uur was het eten al op of niet om aan te gluren en over de toiletten hebben we het maar niet.

Maar de overtocht zou maar vijf uur duren, toch? Tot we op een kilometer of twintig van de haven van Brindisi strandden. Er werd eerst iets omgeroepen in het Italiaans – het Albanees was nu blijkbaar ook niet meer nodig. Daar dreven we dan. De kapitein vertelde uiteindelijk in onduidelijk Engels dat de haven van Brindisi vol was, dus dat we even moesten wachten tot er plek was. En dat was het. De veerboot die bijna dagelijks vanuit Albanië naar Brindisi voer had geen plek in de haven. Alsof je dat schip niet kon verwachten en ineens de haven overspoeld werd door honderden passagiers.

Uiteindelijk meerden we rond elf uur aan en om half twaalf ‘s avonds mochten we weer in de rij voor de paspoortcontrole. Benvenuto!

Dag 13 – Hot as Hell(eens) (Butrint, AL)

Gjirokastër en omgeving is een thuis voor de Griekse minderheid in Albanië. Hoeveel dat er zijn weet niemand precies, want de minderheden hebben de laatste volkstelling uit 2011 geboycot. Maar dat mag de pret niet drukken dus daarom staan de plaatsnaamborden zowel in het Albanees als in het Grieks. Zelfs de taxi’s hebben het woord in het Albanees en in het Grieks op hun auto staan.

Diplomatiek als diasporalanden zijn, zit er in Gjirokastër een Grieks consulaat om de Griekse belangen in het buitenland te behartigen. Dat dit spanning oplevert is te zien aan de grafitti die op veel plekken over de Griekstalige borden is gesprayd.

Toch kunnen we geen genoeg krijgen van de Grieken en gaan we vandaag naar Butrint. Zeg maar het Pompeï van Albanië minus de vulkaan en uitbarsting. Onderweg lossen we het mysterie van de maximumsnelheid op, want voor ons rijdt de verkeerspolitie. Met minimaal 73 kilometer op de teller. Langs een bord dat aangeeft dat je maar 50 mag op die plek. Wij concluderen dat er dus geen maximumsnelheid moet bestaan in Albanië. Je rijdt maar zo snel je nodig acht, of zo snel dat er geen krasjes op de lak van je dure Mercedes komen.

Butrint ligt op een soort van schiereiland. Ten oosten ligt een flinke lagune, ten westen Corfu. In het noorden ligt het vast aan Ksamil en ten zuiden ligt een nauwe doorgang die de lagune met de Straat van Corfu verbindt.

Wikipedia leert dat er in 1959 een weg is aangelegd naar Butrint omdat Nikita Chroetsjov op bezoek kwam (die prompt zoveel inspiratie kreeg van al dat archeologisch geweld dat hij suggereerde een duikbootbasis van Butrint te maken) en dat men in 2010 de weg heeft gemoderniseerd. Dit was echter een kleine ecologische ramp, dus er ligt geen brug tussen Butrint en het kanaal. Deze informatie is randvoorwaardelijk.

Gisteren kwamen we namelijk vanuit het noorden naar Ksamil gereden en toen stond er forse file. Die file stond er vandaag weer en nu moesten we voorbij Ksamil zijn. Gelukkig kun je ook vanuit het zuiden naar Butrint rijden. Dus file ontweken.

Ware het niet dat er dus een brug mist. Gelukkig is er wel een pontje. Nou ja, drijvende tonnen met houten planken is een accuratere omschrijving. Maar Szusza mocht mee en het pontje begon meteen te deinen. Het noopte een van ons tot de uitspraak: “Doe maar je gordel los, dan kun je snel de auto verlaten als het moet.”

Geheel droog en zonder problemen kwamen we dan uiteindelijk toch aan in Butrint. De volgende uitdaging was een parkeerplek vinden. Maar ja, we zijn in Albanië, dus zo’n uitdaging is dat ook weer niet. Je mag hier namelijk overal je auto parkeren, zelfs zonder knipperlichten aan en zelfs wanneer je dubbel parkeert. Do as the Albanians do. Dus wat in Nederland niet zou mogen, hebben wij met hordes andere Albanezen wel gedaan: de auto geparkeerd langs de doorgaande provinciale tweebaansweg waar Albanezen als het even kan het liefst met z’n drieën naast elkaar rijden. Maar Butrint, here we come.

Tegen de richting in liepen we het rondje. Bij het museum kwamen we een rondleidinggroep tegen waarvan de gids het meer dan zat was. Met een toon die geen tegenspraak duldde (“English group, time to go. Now.“), werd iedereen weer bij elkaar geroepen en naar de uitgang gedirigeerd.

Wij liepen verder op iets wat aan het begin nog het officiële pad leek. Het stond ook op het plattegrondje, maar het pad werd steeds smaller en steeds uitdagender (langs mooie ruïnes, dat wel en het rook naar een kruidensauna met salie). Daar klauterden we dan met 34 graden op gympies en espadrilles. Prachtige ruïnes hoor, maar op een gegeven moment was er geen pad meer en stonden we bovenop een Helleense poort in plaats van ervoor.

Tsja, wat doe je dan? Het hele stuk weer terug klimmen? Illegaal bovenop een Griekse poort lopen wat ook niet de bedoeling is? Hoe had die rondleiding dat dan gedaan? Gelukkig hadden Grieken eeuwen terug ook al trappen en gelukkig maakten ze die ook van steen. De trap had meer dan tweeduizend jaar overleefd om eindelijk weer gebruikt te worden. Tot de trap aan het eind was afgezet met een houten hek. Oeps. Het hek kwam maar tot heuphoogte, dus de laatste klim van vandaag bewaarden we voor dat hekje. Het officiële, begaanbare pad lonkte al naar ons.

Na deze onverwachte boswandeling hebben we ons maar angstvallig aan de brede weg gehouden. We kwamen nog langs een Byzantijnse kerk, een forum en een amfitheater en daar was Szusza alweer. Ongeschonden, maar opgewarmd tot een botanische plantenkas.

Dag 12 – Steenworp (Ksamil, AL)

Vanuit Gjirokastër is het iets meer dan een uurtje rijden naar het strand. Nu ben ik geen strandliefhebber, maar dit zag er toch zo aanlokkelijk uit dat we daar maar eens een kijkje zijn gaan nemen.

De route naar Ksamil is mooi, maar de bewegwijzering (en ik quote hier de Wegenwiki van Albanië) is overgenomen van de Italianen en daarmee zijn de borden erg inconsequent en onregelmatig. Vaak hebben we geen idee hoe hard we mogen. Het maakt ook niet uit, er is altijd een Albanees die harder rijdt.

Daarnaast hebben ze in Albanië de verkeerspolitie a.k.a. de verkeersontregelaars. Het verkeer wordt hier grotendeels zelf geregeld. De assertiefste gaat gewoon voor. Maar het komt vaak voor dat we ineens in een file belanden en dan aan het eind van de file erachter komen dat het de verkeerspolitie is die een rotonde probeert te stroomlijnen.

Eenmaal aangekomen in Ksamil rijden we op een onverharde weg naar het strand. We zien een gaatje en proppen daar de auto in. Vrijwel meteen komt er een mannetje met een fluitje aangerend. Flapperend met zijn armen probeert hij de parkeerpolitie uit te hangen. Niet dat er iemand is die naar hem luistert, maar in zijn oranje hesje straalt hij toch iets van een zweem van gezag uit, dus geven we hem voor de zekerheid maar wat parkeergeld.

Het strand ziet er fantastisch uit: wit, blauwe zee, zonnetje, niet al te harde muziek. Totdat we dichterbij het water komen en het strand uit kiezelstenen blijkt te bestaan. En dan niet van die mooie gladde kiezels, maar van die kiezelsplinters die door de golven zijn ontstaan. Au.

Au. Au. Au. Au. Au.

Het waren maar vierhonderd stappen naar het strandbedje, maar het waren vierhonderd stappen te veel.

Het bedje met parasol is onze veilige haven. Zolang je voeten niet buiten het bedje komen, is het prima uit te houden. De Middellandse Zee kent bijna geen getijdenverschil dus ons bedje staat op de smalle strook grond tussen de rotswand en de branding. De temperatuur van zowel het water als het weer is aangenaam.

Met zicht op Corfu, een Italiaans koppel rechts van ons en een Russischtalig paar aan de andere kant, houden we het de hele middag uit, af en toe natgespetterd wordend door de golven en wat verdwaalde kiezelsteentjes. Mijn benen zijn – ondanks de zonnebrandcrème – van ivoorwit naar rauw tonijn gekleurd. Dit is zomervakantie, maar dan prima voor een dag.

Dag 10 – Uitzicht (Berat, AL)

Vandaag zijn we van Tirana naar Gjirokastër gereisd. Albanië is net als de rest van de Balkan bergachtig – al zit er hier meer ruimte tussen de bergen dan in het zuiden van Bosnië en Herzegovina bijvoorbeeld.

We hebben een tussenstop in Berat gemaakt. Een idyllisch stadje wat op de Unesco Werelderfgoedlijst staat. En terecht. De oude stad bestaat uit oude stenen huizen en straatjes die alleen te voet begaanbaar zijn. En hoewel Albanië er droog uitziet, stroomt er flink wat water door de rivier.

Ook in de rivier de Vjosë stroomt nog veel water. Dat is toch noemenswaardig omdat we meer dan eens rivieren zijn overgestoken die volledig droog stonden.

De route van Berat naar Gjirokastër is mooi en de wegen zijn over het algemeen (als je niet in de Albanese Alpen een alternatieve route neemt) goed. De Albanezen zelf rijden eigenlijk ook netjes, alleen wordt voorrang geregeld door het recht van de sterkste.

Dag 9 – Beestenboel (Tirana, AL)

Deze vakantie hebben we al meerdere onverwachte interacties gehad met dieren en volgens de oude Grieken zijn dieren onze medereizigers in deze wereld die ons begeleiden op ons levenspad. Dus we komen stilaan op een punt dat er minimaal een stukje van dit blog gewijd moet worden aan de dieren van onze reis.

Zo was er in Bosnië en Herzegovina Ruth de rups, die op onverklaarbare wijze uit Gerards tas kwam gekropen. En voor iedereen die formaat schattig in zijn of haar hoofd had zitten: Ruth had goed thuis kunnen zijn in de eetproef van Expeditie Robinson. Hoe ze daar in Gerards tas terecht is gekomen, weten we niet. Maar we hebben groot respect voor haar overlevingsvermogen.

Dan hebben we nog Gregor de kever – ook wel Samsa – die ons de hele heenweg van de boswandeling gezelschap hield en ook erg graag die enge brug wilde proberen (al moet dat voor hem ongeveer de Golden Gate zijn geweest). Na de brug hebben we Gregor niet meer gezien.

Dan zijn er nog de krekels die zo alom aanwezig zijn dat hen een naam geven hetzelfde zou zijn als de lucht een naam geven. Ze maken een indringend en niet te vermijden geluid. Volgens een van onze gastheren doen ze dat alleen als het warm is, maar zelfs in de bunker konden we ze nog horen. Lang in de actieradius vertoeven van een van hen geeft kans op serieuze gehoorschade en blijvende tinnitus.

In ons hotel hebben we dan nog de familie Boris de boktor die met zijn allen ons hotel aan het wegknagen zijn. Hout werkt, maar zij nog meer.

En Szusza biedt trouw onderdak aan Sebastiaan wiens aanwezigheid we alleen kunnen afleiden uit de spinnenwebben die we ‘s morgens aantreffen bij Szusza’s binnenspiegel en vooral het leven van Karl de Mol en Masha de matroesjka bijna letterlijk ingewikkeld maken. Verder is Sebastiaan een rustige gast die niet veeleisend is. Aangezien zijn familie muggen eet, hebben we respect voor zijn introverte aard en laten we hem vooral.

Henk de hagedis mogen we ook niet onvermeld laten. Hij kwam ons op onze laatste dag in Shkodër op de valreep nog gedag zeggen om meteen weer onder het bed te kruipen. Vandaag kwamen we het broertje van Henk tegen in Tirana op een oude brug. De braindrain van het Albanese platteland reikt dus tot aan de wereld van de reptielen.

En dan hebben we het nog niet gehad over de vele paarden, ezels, straathonden, katten (waarvan een met zo’n hoge smeltfactor dat die bijna was meegenomen door een van ons), kippen en varkentjes die de erven, straten dan wel ‘snelwegen’ bevolken.

We zijn in Wenen ook nog naar een dierentuin geweest, maar dat hadden we ons net zo goed kunnen besparen.