Zondag is een geschikte dag voor een wandeling. Wenen is een iets minder geschikte stad daarvoor, maar daar is ov voor uitgevonden. Ons hotel zit letterlijk aan de rand van Wenen, want het is het laatste gebouw van de stad. Daarna beginnen de bossen. Wenen heeft alleen wel een wat andere schwung dan Malaja Oegol’ka.
Het thuisfront lijkt enthousiast te zijn over iets wat wij nog niet weten, want het bericht dat we in Wenen verblijven werd met een grote mate van opwinding ontvangen (“ik hoor steeds Falco“). Wenen was op voorhand met al haar opera’s en paleizen in ons hoofd vooral de kleinere Europese versie van Sint-Petersburg.
Wenen is kosmopolitisch (maar alle boekhandels dicht, want zondag). We zien hier voor het eerst relatief veel toeristen (al is het hier ook duidelijk nog niet wat het geweest is). Wat ons na Oost-Europa ook opvalt zijn de prijzen. Sorry, maar 10 euro voor een bord middelmatige kaiserschmarren – ik dacht het niet, bro. Zulke Hollanders zijn we dan ook wel weer. Gelukkig vonden we na een onnavolgbaar labyrint in een stadspark een restaurantje dat een fractie goedkoper was en waar gans gepensioneerd Wenen zat te lunchen. Maar zo konden we wel voor iets minder geld kaiserschmarren eten met een oude mevrouw in klederdracht in het zicht die daar zat te genieten van haar knödeln met cola.
De volgende stop was een huizenblok van de architect Hundertwasser. En hier begon het jonge kunsthart van een van ons heel snel te kloppen. Was hij nog niet verliefd op Wenen, dan was dit het fatale moment geweest.
We liepen nog een rondje door de Altstadt richting de metro terug naar het hotel waar ze ZuvielHitze draaiden…
Op weg naar de grens met Hongarije ligt het Corvinuskasteel. Het kasteel van Bran werd bewoond door de koningen van Roemenië en het Corvinuskasteel door de vroege Hongaarse koningen. In Oekraïne kennen we ook zo’n kasteel en dat werd meteen gekaapt door de Hongaren zelf. Vlaggen, tentoonstellingen, onderhoud en de informatiebordjes: alles was Hongaars in Oekraïne. Op Roemenië hebben de Hongaren duidelijk minder vat, want geen vlag te bekennen en het viel mee met de nostalgische informatie. Sterker nog, dit kasteel blonk uit in nuchtere, droge constateringen met nog een kleine steek onder de gordel naar Hongarije’s bekendste en meest gekoesterde koningin die de toen nog niet bestaande conventie van Genève schond en in het kasteel drie krijgsgevangenen om liet brengen.
In het Corvinuskasteel werd tijdens ons bezoek ook een film opgenomen, wat een uiterst geïrriteerd bewakersmannetje opleverde en wat zijn duidelijkheid niet ten goede kwam (kan ook aan zijn eentaligheid liggen, eentaligheid en niet-begrijpende toeristen kunnen ook heel frustrerend zijn). Negeren bleek uiteindelijk de beste oplossing. Bovendien hadden we het kasteel wel gezien.
Zoals de titel weggeeft zijn we niet meer in Roemenië, maar in Oostenrijk. Het was slechts een uur of zeven rijden en het geeft ons de kans nog iets van Wenen mee te krijgen (Boedapest hebben we al een keer gezien). Onderweg hebben we nog een halfbakken grenscontrole gehad (Roemenië is geen Schengen) en zijn we dan echt voor het allerlaatst de Tisa (in Hongarije Tisza) overgestoken als symbolische en culturele afsluiting van het Oost-Europa-aspect van deze vakantie.
Vanmorgen werden we wakker in Bran, een dorp dat een kasteel met de weinig originele naam Kasteel van Bran heeft. Over dit kasteel leeft het idee dat het het kasteel van Dracula is, maar dat kan literair en historisch gezien niet. Maakt niet uit, het is een mooi kasteel en de Roemenen weten het misverstand goed uit te buiten. Zelfs een advertentie voor de coronavaccinatie gaat gepaard met vampieren. In het kasteel stonden trouwens twee monumentale kanonnen. Allebei met het wapen van de VOC. Tot zover heeft onze ‘handelsgeest’ blijkbaar gereikt.
Na het kasteel rijden we naar de Transfagarasan. Dit is volgens alle plaatjes een mooie weg met veel haarspeldbochten en dito uitzichten. Vanuit Bran is de route echter ook al vrij spectaculair (en dit ligt deze keer niet alleen aan de weggebruikers).
Als we uiteindelijk bij de Transfagarasan aankomen is het na de eerste bocht al raak: een beer. En na de dam nog een. En een bocht daarna nog een. In totaal zijn we drie Europese bruine beren tegengekomen. Zij zaten op hun dooie gemakje. De toeristen, wij incluis, werden bijna uitzinnig en de plaatselijke politie zenuwachtig. Een kwartier nadat we de laatste beer hebben gespot krijgen we een RO-alert: extreem gevaar, meerdere beren gezien. Hoewel het vaker blijkt voor te komen, is het toch zelfs voor de boswachters nog bijzonder.
Dit waren nog maar de eerste kilometers van de Transfagarasan. De weg kronkelt verder en het laatste stuk is een indrukwekkende pas. Kale rotsen, watervallen, haarspeldbochten, overal parkerende Roemenen en racende motoren: het blijft rauw tot het laatste moment.
Na de Transfagarasan draaien we de snelweg op. Een van de weinige die Roemenië heeft en we rijden met ondergaande zon en gouden licht langs de bergen richting het westen. Onze stop voor vandaag ligt in Aurel Vlaicu, aan een verlaten doorgaande weg. Het motel is in vergaande staat van vergane glorie en onderzoek wijst uit dat we ons in de Roemeense versie van Cars bevinden. De snelweg ligt parallel aan de doorgaande weg die ooit de levensader van dit dorp was. Nu rest alleen nog nostalgie en een wegroestend tankstation.
In Oekraïne moest gisteren iedereen weer naar school, wat ontzettend veel klein grut met grote bossen bloemen voor de juf in hun mooiste gesteven traditionele hemden of joggingspakjes langs de weg opleverde. Tijd dus om zelf ook weer verder te gaan.
De grensovergang met Roemenië ging verrassend makkelijk voor een niet-EU/EU-grens. We hoefden aan de Oekraïense kant alleen het raam van de kofferbak open te maken en toen kregen we al een stempel (je moet er drie verzamelen om weg te mogen). Het duurde uiteindelijk een uur omdat bij stempel drie een beambte uiteindelijk gewoon weigerde überhaupt iemand te helpen totdat we een vrij duidelijke stem hoorden. Na wat stemverheffing kwam ze naar buiten en na een blik in onze kofferbak (weer!) kregen we ook de laatste stempel. Nu is Oekraïne uit niet verschrikkelijk moeilijk. Het is de EU-kant in die vaak zo lang duurt. Vaak moeten we de complete auto uitpakken en ook het dopje van de tank eraf draaien voordat we naar binnen mogen. Niet in Roemenië. Onze paspoorten waren in rap tempo gecheckt en ook hier volstond het openen van de kofferbak. In tweeënhalf uur waren we gepasseerd.
Roemenië doet ons sterk denken aan Moldavië. Zeker op het platteland lijken de huizen op die die in Moldavië en Oekraïne staan. De steden doen dan weer erg Balkan aan. We zien hier hurkers wat duidt op een Slavische invloedssfeer en veel vrouwen dragen een hoofddoekje – vaker dan in Oekraïne of Rusland. Het weggebruik is echter van een buitencategorie.
Wegenwiki (bezoek de site als je onderkoelde en licht sarcastische, eufemistische statements wil lezen) had ons verteld dat de wegen soms nog slechter zijn dan de wegen in Afrika en Azië, maar ook dat paard-en-wagen op de doorgaande weg verleden tijd was. Normaal biedt Wegenwiki een goede introductie voor wat ons te wachten staat, maar nu zit ze ernaast. De wegen zijn beter dan in Oekraïne of Moldavië dus wij zijn helemaal blij. En paard-en-wagen is geen, ik herhaal, geen verleden tijd. Sterker nog: we zien ze hier meer en op meer onhandige locaties dan in Oekraïne. Verder rijden Oekraïners met het oog op dat wat na het aardse leven komt, maar Roemenen alsof ze een kat met negen levens zijn.
Kort samengevat: een Roemeen wacht niet. En dat is spannend als er geen uitvoegstroken zijn en de bestemming van je tegenligger aan jouw kant ligt. Roemenen rijden ook standaard dertig tot veertig kilometer te hard. Zonder uitzondering. Bordjes met de maximumsnelheid zijn slechts een aanmoediging als number to beat. Schoolzones, zebrapaden of bebouwde kom: deze kun je het beste met maniakale snelheid doorkruisen. De weg wordt verder bevolkt door koeien (in Oekraïne is er trouwens een nogal lomp tegen onze spiegel aangelopen, maar die gaf gelukkig mee met opkomend verkeer), veel voetgangers en stilstaande auto’s op de meest moeilijk zichtbare plekken. Als we dachten dat Oekraïens weggebruik voer voor de blog was, dan hadden we Roemenië nog niet gezien.
Vandaag willen we proberen de grens met Roemenië over te steken. Er zijn weinig internationale grensovergangen en de informatie is vaag. We rijden een stuk naar het oosten zodat we nog wat Karpaten mee kunnen pakken en zodat we dichter bij plan B zijn als het vandaag niet lukt.
We rijden Vyshovo uit met de Tisa mee. De route die ons de vorige keer zo betoverde laat dat nu ondanks de regen ook niet na. De Tisa wordt de Zwarte Tisa en gaat daarna haar eigen weg. We rijden nu door laaggebergte en bossen en tot onze verbazing zijn de wegen overal recent geasfalteerd. Dit is geen gevaarlijkste wegen van de wereld, dit is cruisen. En dat in Oekraïne. Dit is vijf uur genieten.
Zodra we de Karpaten uit zijn is ook het asfalt op. We zitten nu op 80 kilometer van de grens en het is nog vroeg: wagen we het erop? We hobbelen en spetteren ons een weg naar de grens waar we nu in de rij staan. Wie weet zijn we vanavond of vannacht al in de EU.
Update 21.30: gelukt, we zijn terug op EU-grondgebied.
Ik – Tessa – heb een naam met letters die in veel alfabetten wel voorkomen (bedankt, pap en mam). Als ik mezelf voorstel hoef ik vaak maar een keer m’n naam te noemen. Behalve in Oost-Europa. Daar krijg ik vaak de vraag: “Tessa? Als in Tisa?” Of vaak herhalen ze mijn naam als Tisa. Het is niet dat ze de e niet kennen. Die kennen ze zeker weten wel, maar het komt door de Tisa.
De Tisa of Tisza, afhankelijk in welk land je bent, is een van de grootste zijrivieren van de Donau. Ze ontspringt in Oekraïne, in de Karpaten, en vlakbij Novi Sad in Servië mondt ze uit in de Donau. En wij hebben wat met deze rivier.
In 2017 hebben we vlakbij Novi Sad in de Tisa gezwommen met Servische vrienden. Servië zuchtte onder 45 graden en een van onze Servische vrienden kende een plekje waar je rustig kon zwemmen in de rivier. Het water was heerlijk en langzaam koelden we af. Na het zwemmen aten we een watermeloen die langs de kant van de weg gekocht was. Ondanks de hitte was dit een van de warmste (sorry, pun intended) herinneringen aan die vakantie.
Een andere herinnering aan de Tisa komt uit 2018. We gingen naar Moldavië, maar we wilden een kleine omweg via de Karpaten rijden omdat vrienden in Oekraïne maar foto’s bleven sturen van de mooie bergen. Op weg naar de Moldavische grens reden we vanuit Mukachevo langs de Oekraïense grens met Roemenië en de bergen. De weg slingerde langs een bergrivier en de route was betoverend mooi. Deze rivier bleek de Tisa. We waren vlakbij de bron. Als we mensen vertellen over de natuur van Oekraïne, dan is het deze herinnering die boven komt.
En dit jaar gingen we weer naar de Karpaten. Dus moesten we naar de Tisa. Het dorp Vyshovo hebben we dan ook niet gekozen vanwege de Hongaarse kerk die er staat of vanwege het aquapark met thermale baden, maar omdat het aan de Tisa ligt. De rivier is hier niet bijzonder mooi, maar de plek is wel de perfecte uitvalsbasis voor de route die we morgen gaan rijden. En het ligt aan de Tisa ^^
Hoewel ons hotel ons verleidt met een bubbelbad, een sauna, bowlingbaan en bierbrouwerij, gaan we toch vandaag op safari naar de rivier. Het is 2,5 kilometer lopen, maar het heeft wederom geregend vannacht. In de auto merk je relatief weinig van alle nattigheid, maar lopen over onverharde wegen met plassen is toch wel next level. Helemaal als auto’s je passeren (voor iedereen die denkt: “ga op de stoep lopen”. Er is geen stoep en voetgangers staan onderaan in de pikorde). Gelukkig zien we er deerniswekkend genoeg uit om rekening mee te houden, want de auto’s die ons passeren rijden zo waar met beleid door de plassen.
Slalommend kwamen we dan bij de Tisa, maar niet nadat we toch wat indrukwekkende moddelpoelen en halve vijvers hadden doorkruist. En daar lag de Tisa dan. Voor ons gevoel stroomde ze wel de verkeerde kant op, maar hé, het zal wel aan de naam liggen.
Aan alles komt een eind. De zomer loopt in Oekraïne over in de herfst en we verlaten Malaja Oegol’ka. Het heeft de afgelopen dagen ‘s nachts geregend, en dat betekent een uitdaging. Een deel van de wegen in Zakarpattia is onverhard en het gedeelte dat verhard is heeft dringend onderhoud nodig. Deze kwaliteit van wegen in combinatie met regen zorgt ervoor dat de onverharde wegen modderig worden en dat je door de plassen in de kuilen en gaten niet kunt zien of het handig is om ze te ontwijken.
Een onverwachts voordeel van regen: de route die je moet rijden om alle kuilen tactisch te ontwijken is redelijk goed aangegeven en op de onverharde wegen worden de randjes wat minder scherp.
Na een kleine twee uur hobbelen langs authentieke houten kerkjes en oneindig veel kuilen zijn we nu aangekomen in het gebied van de Oekraïense Karpaten dat wat toeristischer is. Hoewel we in Malaja Oegol’ka al uit de kraan konden drinken omdat het thermaal water was, wordt er hier op elke hoek van de straat mee geadverteerd: sauna’s, bronnen, klinieken; alles drijft hier op de kwaliteit van het water.
In de dorpjes is te merken dat dit gebied oorspronkelijk bij Hongarije hoorde want de straten in de dorpen hebben kinderkopjes (veel getril, maar minder gaten) en een specifieke breedte die verplicht was vanuit Oostenrijk-Hongarije. Daarnaast zijn veel borden tweetalig en zien we overal Hongaarse vlaggen. We zitten nu ook dicht bij de grens (die van Roemenië (dit gebied is een paar keer geshuffled in de geschiedenis)), want als we uit ons raam kijken zien we een bergkam die waarschijnlijk de grens vormt. Toch zullen we niet hier proberen de grens over te steken naar Roemenië: de dichtstbijzijnde grensovergang zit een stuk verderop. Maar de naam van deze vakantie geeft een beetje weg waarom we hier zijn…
Tegenover ons huisje staat een knoepert van een kerk: ze is groot, groen en bladgoud en men is bezig met uitbreiding en onderhoud. Alles wijst erop dat deze kerk nog actief is, dus dat komt goed uit.
Het is een orthodoxe kerk, wat betekent dat de kerk relatief vierkant is en een iconostase heeft (een muur met afbeeldingen van heiligen die het gedeelte voor publiek afscheidt van het altaargedeelte. We hadden er zaterdag al even een kijkje genomen, want er rijden af en aan Oekraïners naartoe dus het moet een bijzondere kerk zijn.
De kerk bewaart volgens overlevering wat relikwieën van Job en je zou voor de grap de reviews op Google moeten lezen: het is een plek waar de hemel dichter tot ons komt.
Nu kunnen we een ontzettend flauwe grap maken over de mist die hier sinds vanmorgen hangt, maar het is inderdaad een mooie plek en we wilden de dienst volgen.
Een orthodoxe dienst duurt een uur of twee en die volg je staand. De liturgie wordt gezongen uitgevoerd en er wordt van je verwacht dat je een kruisje slaat als je het woord voor Heer hoort. De hele dienst wordt in het Kerkslavisch uitgevoerd, behalve het gebed ergens richting het einde. Een groot gedeelte van de rituelen wordt achter de iconostase uitgevoerd, dus als gewone sterveling hoor je vooral het gezang en ruik je aan de hoeveelheid wierook hoe belangrijk het onderdeel van de dienst is. Misschien vanwege de lengte van de dienst of vanwege het staan, is het heel gebruikelijk om vrij in en uit te lopen. Af en toe roept een priester dan dat het even klaar moet zijn, maar dat heeft doorgaans vijf minuten effect. Elke orthodoxe kerk heeft een hoekje waar van alles wordt verkocht: sjaals, kaarsen, prentjes van heiligen, rozenkransen. Dat soort werk. Er zit altijd een vrouwtje en het hoekje is altijd in bedrijf. Ook tijdens de dienst. Tot zo ver onze ervaring met orthodoxe diensten.
Met dit in ons achterhoofd gingen we een minuut voor elf richting de kerk waar uiteraard de dienst al was begonnen en waar uiteraard niemand van onze late aankomst opkeek. Sterker nog: na ons arriveerden nog veel meer gezinnen.
Tot onze redelijk stomme verbazing was de kerk vol. Wel in de bekende man-vrouwverhouding (20-80), maar toch was er meer publiek dan we hadden verwacht op basis van de grootte van het dorp en hoe actief religieus Oekraïeners zijn. In Rusland, Rotterdam en Kiev kun je in je normale kloffie naar de orthodoxe dienst, maar hier liep iedereen erbij alsof het Kerst was. De mooiste jurken, hoofddoeken, schoenen en overhemden kwamen voorbij en wij voelden ons een beetje underdressed. Niet dat iemand daar aandacht voor had, want iedereen deed ook echt samen actief mee. Ook wel wat anders dan dat we gewend zijn: vaak zijn de diensten toch een vrij individuele bedoening.
Toch gebeuren er ook veel herkenbare dingen in zo’n kerk. Je krijgt uit alles het gevoel dat er een soort luizenmoederrangorde bestaat, want de dametjes in het hoekje met de kaarsen zitten daar heel fier en er zijn twee dames die zicht moeten houden op de brandende kaarsen en die dulden alleen bemoeienis van de heren die dicht bij de iconostase zittend de dienst mogen volgen. Zoals je in Nederlandse kerken altijd wel een paar mensen hebt die graag laten horen dat ze de liederen uit hun hoofd kennen, heb je die hier ook. En voor alle kinderen, Oekraïens en Nederlands, duurt een dienst net iets te lang.
En vandaag hebben we spierpijn.
Volgens Google zijn er geen supermarktjes in Malaja Oegol’ka, dus we hadden onderweg alvast pasta en saus gekocht, zodat we in ieder geval voor een paar dagen avondeten kunnen maken. Er staat op maps wel een restaurantje aangegeven, maar we weten niet goed hoe betrouwbaar maps is in deze regio.
En betrouwbaar is maps dus niet, want Malaja Oegol’ka telt twee supermarktjes die schuin tegenover elkaar zitten. We konden ons al niet voorstellen dat de dichtstbijzijnde supermarkt echt 15 kilometer verderop zat. Het zijn winkeltjes waar je alles kunt kopen wat het land hier niet geeft. Dus denk aan haarlak, handschoenen en ijs. Jam, melk en brood kun je er dus niet halen. Dat kunnen we gelukkig verser dan vers van Misja krijgen (er komt nu twee liter warme versgemolken melk onze kant op).
Bij de supermarkt blijkt ook hier de plaatselijke jeugd zich te gedragen zoals verwacht: hangend op een fiets drinken ze bij de ingang van een blikje fris en kijken ze ons geheel zoals het hoort wantrouwend aan.
De jongeren zijn tekenend voor de economische situatie van Oekraïne. Hoewel we bijna lyrisch zijn over de natuur en de mensen, kun je dat niet zeggen van de Oekraïense economie en daarmee de demografie.
In dit dorp zijn vooral schoolgaande jongeren en ouderen mensen aanwezig. Alles tussen de twintig en zestig is er niet (Misja uitgezonderd). Als we auto’s zien rijden hebben die vaak een Pools, Tsjechisch, Slowaaks of Hongaars nummerbord. Iedereen trekt weg. Ook Misja heeft de wens om in Slowakije of Tsjechië boswachter te worden. Het salaris is hier gewoon te karig.
Voor wie denkt dat dit gelukszoekers zijn: misschien zijn ze dat ook wel. Maar het gemiddelde salaris ligt in een stad als Zhytomir op vijfhonderd euro en dan moet je een geschoolde ICT’er zijn. Ieder ander krijgt minder. In de Karpaten liggen de lonen nog lager en de kosten van het levensonderhoud zijn niet navenant laag. Ter vergelijking: een fles cola in Nederland kost €1,50-2,00. Een fles cola hier kost €0,50. Nu is cola een ‘luxeartikel’, maar dezelfde verhouding geldt (soms nog schever) voor producten als brood, energie en huisvesting (melk bijvoorbeeld: 2 liter melk in de Jumbo kost €1,79, hier kost het omgerekend €1,33). Daar valt niet tegenop te budgetteren.
Veel Oekraïeners zien een oplossing in de Europese Unie. Het werk dat wij niet willen doen wordt in Nederland door Polen gedaan. Dat laat een gat achter in de landen als Polen, Tsjechië en Slowakije. Als je in Tsjechië €700-900 per maand kunt verdienen zonder een ICT-diploma, waarom niet?
Vandaag kwamen onze gastheer en -vrouw terug. Hun auto heeft een Tsjechisch nummerbord en de man vertelde dat hij ook in België heeft gewerkt als bouwvakker. Met het geld dat hij verdiend heeft, heeft hij zijn huis in de Karpaten helemaal gerenoveerd en kan zijn vrouw (lerares op de school in Malaja Oegol’ka en daarmee een mager ambtenarenloon verdienend) ook een appartementje verhuren.
Voor Oekraïne is deze exodus een kleine ramp, want het geld en de kennis van de ‘vitale’ bevolking gaat naar en komt uit het buitenland, waardoor er geen ‘intrinsieke’ economie opgebouwd kan worden. Maar voor het persoonlijke leven van onze gastheer is het een lifehack.
Tot zover de overpeinzingen over de economische situatie in de Karpaten.
Gisteren werden we verwelkomd door Misja en gisteren haalde Misja de blog niet, maar vandaag zou dat groot onrecht zijn.
Als je ver genoeg inzoomt op Google Maps, dan zie je dus de weg, maar ook drie volgens Google fotowaardige plekjes. Daar wilden we wel naartoe en Misja had ons daar gisteren al op gewezen. Het werden er twee en dat was meer dan zat.
Nu wil het toeval dat Misja naast onze buurman ook boswachter in opleiding is. En hij klust graag bij, dus Misja wilde ons wel op sleeptouw nemen. Om tien uur stond Misja al op ons te wachten.
Gerard vatte de aanwezigheid van Misja op als aanmoediging om Russisch te leren door naar een koe te wijzen en in het Russisch te vragen hoe ze een melkmachine in het Russisch noemen. Enfin, de sfeer zat erin en vol goede moed begonnen we aan een wandeling die volgens Misja twee uur zou duren en ongeveer twee kilometer lang was. Maar daar geloven we niets meer van.
De eerste stop was bij de boswachter. Het gebied waar we vandaag doorheen banjerden is namelijk beschermd dus we moesten ons registeren en omgerekend een paar euro toegang betalen. Doen we met alle liefde want dat geld gaat linea recta naar het bos en de boswachter (nee, Oost-Europa is niet altijd cliché).
Bij de ingang van het natuurgebied zat dus de boswachter, maar daar bevond zich ook een klein museum. Stel je er niet al te veel bij voor, want het zijn een aantal borden met informatie en wat foto’s van de dieren die in dat gebied leven. Het gebied staat op de lijst van UNESCO, dus alle informatie was ook keurig in het Engels vertaald, maar dat weerhield de boswachter niet om ons toch een rondleiding met additionele informatie in hoog tempo Russisch te geven. Hij genoot er zichtbaar van en dat zorgde ervoor dat wij er ook van genoten. Behalve de salamanders hebben we overigens geen van de dieren uit het museum gezien. Uiteraard moesten we onze naam even noteren in een schrift (is het niet voor de souvenir van een Nederlandse naam, dan wel voor de broodnodige administratie).
Na de boswachter konden we dan echt het gebied in, Misja achterna. Misja vertelde ons allerlei leuke weetjes. Klein dingetje: Misja spreekt alleen het lokale Zakarpattiadialect. En daar wreekt zich de geschiedenis, want dit gebied is in handen geweest van elk buurland van Oekraïne + de Oostenrijkers, dus het dialect is een ware mengelmoes van Oekraïens, Russisch, Hongaars, Slowaaks en Roemeens. Maar hij deed erg zijn best en op een gegeven moment versta je elkaar gewoon.
Misja kent het gebied en dat hebben we geweten. Hij liet ons een mooie maar ‘extreme’ route zien. Als een Oekraïener zijn bospad extreem noemt, moet je bang worden. Na twee uur waren we pas bij onze eerste stop. We geloven best dat Misja de hele route in twee uur kan, maar voor ons was dat een brug te ver. En de eerste twee uur vielen achteraf gezien nog mee. Dat was de warming-up.
Goed, waar waren we dan na twee uur? Bij een grot die je niet in kunt, omdat je een aantal meters verticaal naar beneden moet en daarna wordt het te smal. ‘Maar kinderen kunnen er wel in’, zei Misja nog.
Toen kwam de route naar punt twee. En hier begon de uitdaging, want voor zover je kunt spreken van een paadje, werd het nu helemaal dubieus. Laten we het erop houden dat het maar goed was dat we Misja bij ons hadden. Voor ons idee liepen we lukraak door de struiken, maar Misja zag een pad waar wij dat niet zagen. Ondertussen bleef Misja ons wijzen op alle bijzonderheden (lekkere bramen bijvoorbeeld) en wij ploeterden voort. We klommen over boomstammen, glibberden langs steile hellingen en Misja bleef ons geduldig waarschuwen (pas op, gevaarlijk, pas op, glad). Dit is dus hoe een Oekraïener extreem ziet. Hadden we al gezegd dat het ondertussen ook regende?
Punt twee werd een rots waar je een weids zicht hebt. Maar dan moest je wel even klimmen en dan moesten de paraplu (!) en de rugzak even achterblijven. Een van ons wilde ook graag achterblijven, dus mocht iemand vandaag het in zijn hoofd gehaald hebben om een rugzak en een paraplu mee te nemen uit een een of ander nat bos: Ha, lekker puh, andere keer misschien.
Grapje natuurlijk, want wij waren uiteraard de enigen die vandaag het goede plan hadden om voor de lol te gaan wandelen.
Na het uitkijkpunt kwam dan eigenlijk het tweede punt: een karstbrug ofwel een brug van karst. Een natuurlijk fenomeen waar de rotsen zo zijn uitgesleten door de wind en het water dat er een brug is gevormd. Eerlijk is eerlijk: dit was het geklauter wel waard (Gerard verzorgt de foto’s op deze blog).
Volgens Misja hadden we nu twee opties voor de terugweg. We informeerden subtiel welke weg de makkelijkste was. Niet dat er nu minder bomen waren waar we overheen moesten klimmen, maar het pad was inderdaad wat makkelijker. Het makkelijke werd alleen opgeheven door de combinatie regen en afdalen. Zelfs ons’ Misja glibberde naar beneden.
Maar we waren binnen een mum van tijd terug. Ook Misja zei dat hij verwachtte goed te slapen en dat hij niets meer ging doen. Het zorgde ervoor dat wij ons iets minder Randstedeling en kantoormuis voelden.
En hier eindigt onze boswandeling en begint een ode aan de natuur en mensen van de Karpaten. Want wat een mooi gebied is dit en wat is het land hier goed: de bramen zijn zoet, de appels sappig en vol smaak, de munt scherp, het water zuiver. De mensen geven ons verse, nog warme melk, we krijgen een zak met appels. We spreken Russisch en zij een vorm van Oekraïens, maar we begrijpen elkaar en onze aanwezigheid wordt gewaardeerd. Daar hebben we wel een paar uur hobbelen over een ‘weg’ voor over.