Dag 8 – San Boldo (I) – Trins (A)

Voordat het over vandaag gaat, moeten we even terug naar gisteren. We reden op weg naar ons avondeten langs een huis met een schuurtje. Niets bijzonders, ware het niet dat er uit het schuurtje uit elke kier enorm veel rook kwam. Twee oudere mensen liepen op weg richting de schuur dus vroegen we vanuit de auto voor de zekerheid of alles goed ging en of die rook hoorde. Ja, dat hoorde zo. Alles ging goed. Tutto bene! Wij reden verder en dachten er niet meer over na (het heeft de blog van gisteren niet eens gehaald…).

Vanmorgen brak de dag aan dat we San Boldo moesten verlaten. Een beetje weemoed hadden we wel (we hadden geen lokale prosecco meer gehaald). Maar ja, het was goed zo. De laatste luikjes gingen dicht. De koffers werden naar de auto gesleept en het karton nog weggegooid. En toen stond er ineens een Italiaanse meneer naast onze auto.

Hij legde in prachtig Italiaans uit dat wij hem gisteren hadden gezien bij het huis met heel veel rook. Die rook hoorde omdat ze vlees aan het roken waren. Met het draaien van het vlees kwam er veel rook vrij. Toch waardeerde hij onze bezorgdheid. Dus uit dank gaf hij ons een gekoelde fles prosecco. Hij wenste ons een goede terugreis en hoopte dat dit een goed aandenken aan onze mooie vakantie was. En toen was het nog maar tien uur ‘s morgens…

Het was nu echt tijd om nu het aardse San Boldoparadijs te verlaten. De reis voerde ons langs het intens blauwe Mismeer. Daar werden we nogmaals van ons geloof gebracht dat het slecht zou gaan met alles wat vleugeltjes en meer dan zes pootjes heeft. #stommewespen

Daarna volgde een lange slinger (of eigenlijk pendule) naar de Monte Lagazuoi (2151 meter). Tijdens die rit kwamen we tot de conclusie dat wielrennens het liefst hun leven wagen op een hoogte vanaf 1500 meter waar geen vangrails meer zijn en de weg erg smal is en wandelaars het liefst zich onverhoeds ophouden in haarspeldbochten op een hoogte onder de 1500 meter. Italianen zitten dan weer in de auto op elke hoogte en proberen in deze drukte toch nog koste wat kost in te halen (het liefst met een tegenligger in het zicht).

Al het sarcasme daargelaten. Op zich snappen we wel dat je op die plek wil wandelen en wielrennen. Het is er prachtig en er zijn trainingsmogelijkheden zat zullen we maar zeggen…

De weg kronkelde weer naar beneden en leidde naar Oostenrijk. De eerste afslag na de Brennerpas drukte onze neuzen op de willekeur van grenzen. Zoals Italië ons geleerd had, liepen we braaf met onze mondkapjes op ons avondeten tegemoet, klaar om al onze gevoelige persoonsgegevens achter te laten voor het geval dat, terwijl onze gastheer meteen heel droogjes zei dat ze hier in Oostenrijk geen mondkapjes gebruiken…

Het hotel waar we nu verblijven blaakt eveneens uit in zorgeloosheid. Waar we in Italië bij elk hotel een verhandeling krijgen over het belang van tracibility en hygiëne en de locatie van het ontbijt, hield onze gastvrouw in Oostenrijk het bij de kordate vraag of wij een kamer hadden besteld en als dat zo was hoe laat we wilden ontbijten. Kamernummer was vijf. Sleutel zat in de deur. Goedenavond.