Dag 14 – Schuitje varen (Monteiasi, I)

Eigenlijk had dit stukje al gisterenavond op dit blog moeten staan, maar dat is evident niet gelukt.

Vanuit Albanië zijn we namelijk met de boot de Ionische Zee overgestoken vanuit Vlorë naar Brindisi. Een trip die deze boot ongeveer elke dag aflegt – al zou je dat niet zeggen en toch ook weer wel.

Bij de haven mochten we naar binnen, maar moesten we weer naar buiten voor het inchecken. Om 15:00 zou de boot vertrekken en vijf uur later zouden we dan in Italië aankomen. Zou. Rond een uur of twaalf hadden we ingecheckt, de ‘paspoortcontrole’ gehad en waren we de boot aan het oprijden toen een meneer in gebroken Engels vertelde dat alle bijrijders als voetgangers de boot op moesten. Vervolgens kwam er nog een meneer die wat van onze tickets scheurde die de chauffeur dan weer bij zich moest houden en daarna kwam er nog een meneer die de tickets scande. Maar we waren aan boord van onze zeeschuimer.

Een schip wat overduidelijk betere tijden had gekend. In Kroatië. Alles stond in het Kroatisch en ergens waren nog halfslachtige pogingen gedaan om dan in ieder geval de plattegrond naar iets niet-Kroatisch te vertalen. De bemanning riep iets rond in het Albanees en Italiaans.

Samen met ontzettend veel Italianen kon het wachten beginnen. Het werd 15:00, het werd 15:15, het werd 15:33 en we vertrokken.

Waar op de boot naar Finland de complete Finse passagiersgroep los ging op de karaoke en de goedkope drank en waar op de boot naar Engeland vooral de tax-free winkel voor entertainment zorgde, was er op deze boot niets. Geen winkel om belasting te ontwijken, geen entertainment, na een uur was het eten al op of niet om aan te gluren en over de toiletten hebben we het maar niet.

Maar de overtocht zou maar vijf uur duren, toch? Tot we op een kilometer of twintig van de haven van Brindisi strandden. Er werd eerst iets omgeroepen in het Italiaans – het Albanees was nu blijkbaar ook niet meer nodig. Daar dreven we dan. De kapitein vertelde uiteindelijk in onduidelijk Engels dat de haven van Brindisi vol was, dus dat we even moesten wachten tot er plek was. En dat was het. De veerboot die bijna dagelijks vanuit Albanië naar Brindisi voer had geen plek in de haven. Alsof je dat schip niet kon verwachten en ineens de haven overspoeld werd door honderden passagiers.

Uiteindelijk meerden we rond elf uur aan en om half twaalf ‘s avonds mochten we weer in de rij voor de paspoortcontrole. Benvenuto!

Dag 13 – Hot as Hell(eens) (Butrint, AL)

Gjirokastër en omgeving is een thuis voor de Griekse minderheid in Albanië. Hoeveel dat er zijn weet niemand precies, want de minderheden hebben de laatste volkstelling uit 2011 geboycot. Maar dat mag de pret niet drukken dus daarom staan de plaatsnaamborden zowel in het Albanees als in het Grieks. Zelfs de taxi’s hebben het woord in het Albanees en in het Grieks op hun auto staan.

Diplomatiek als diasporalanden zijn, zit er in Gjirokastër een Grieks consulaat om de Griekse belangen in het buitenland te behartigen. Dat dit spanning oplevert is te zien aan de grafitti die op veel plekken over de Griekstalige borden is gesprayd.

Toch kunnen we geen genoeg krijgen van de Grieken en gaan we vandaag naar Butrint. Zeg maar het Pompeï van Albanië minus de vulkaan en uitbarsting. Onderweg lossen we het mysterie van de maximumsnelheid op, want voor ons rijdt de verkeerspolitie. Met minimaal 73 kilometer op de teller. Langs een bord dat aangeeft dat je maar 50 mag op die plek. Wij concluderen dat er dus geen maximumsnelheid moet bestaan in Albanië. Je rijdt maar zo snel je nodig acht, of zo snel dat er geen krasjes op de lak van je dure Mercedes komen.

Butrint ligt op een soort van schiereiland. Ten oosten ligt een flinke lagune, ten westen Corfu. In het noorden ligt het vast aan Ksamil en ten zuiden ligt een nauwe doorgang die de lagune met de Straat van Corfu verbindt.

Wikipedia leert dat er in 1959 een weg is aangelegd naar Butrint omdat Nikita Chroetsjov op bezoek kwam (die prompt zoveel inspiratie kreeg van al dat archeologisch geweld dat hij suggereerde een duikbootbasis van Butrint te maken) en dat men in 2010 de weg heeft gemoderniseerd. Dit was echter een kleine ecologische ramp, dus er ligt geen brug tussen Butrint en het kanaal. Deze informatie is randvoorwaardelijk.

Gisteren kwamen we namelijk vanuit het noorden naar Ksamil gereden en toen stond er forse file. Die file stond er vandaag weer en nu moesten we voorbij Ksamil zijn. Gelukkig kun je ook vanuit het zuiden naar Butrint rijden. Dus file ontweken.

Ware het niet dat er dus een brug mist. Gelukkig is er wel een pontje. Nou ja, drijvende tonnen met houten planken is een accuratere omschrijving. Maar Szusza mocht mee en het pontje begon meteen te deinen. Het noopte een van ons tot de uitspraak: “Doe maar je gordel los, dan kun je snel de auto verlaten als het moet.”

Geheel droog en zonder problemen kwamen we dan uiteindelijk toch aan in Butrint. De volgende uitdaging was een parkeerplek vinden. Maar ja, we zijn in Albanië, dus zo’n uitdaging is dat ook weer niet. Je mag hier namelijk overal je auto parkeren, zelfs zonder knipperlichten aan en zelfs wanneer je dubbel parkeert. Do as the Albanians do. Dus wat in Nederland niet zou mogen, hebben wij met hordes andere Albanezen wel gedaan: de auto geparkeerd langs de doorgaande provinciale tweebaansweg waar Albanezen als het even kan het liefst met z’n drieën naast elkaar rijden. Maar Butrint, here we come.

Tegen de richting in liepen we het rondje. Bij het museum kwamen we een rondleidinggroep tegen waarvan de gids het meer dan zat was. Met een toon die geen tegenspraak duldde (“English group, time to go. Now.“), werd iedereen weer bij elkaar geroepen en naar de uitgang gedirigeerd.

Wij liepen verder op iets wat aan het begin nog het officiële pad leek. Het stond ook op het plattegrondje, maar het pad werd steeds smaller en steeds uitdagender (langs mooie ruïnes, dat wel en het rook naar een kruidensauna met salie). Daar klauterden we dan met 34 graden op gympies en espadrilles. Prachtige ruïnes hoor, maar op een gegeven moment was er geen pad meer en stonden we bovenop een Helleense poort in plaats van ervoor.

Tsja, wat doe je dan? Het hele stuk weer terug klimmen? Illegaal bovenop een Griekse poort lopen wat ook niet de bedoeling is? Hoe had die rondleiding dat dan gedaan? Gelukkig hadden Grieken eeuwen terug ook al trappen en gelukkig maakten ze die ook van steen. De trap had meer dan tweeduizend jaar overleefd om eindelijk weer gebruikt te worden. Tot de trap aan het eind was afgezet met een houten hek. Oeps. Het hek kwam maar tot heuphoogte, dus de laatste klim van vandaag bewaarden we voor dat hekje. Het officiële, begaanbare pad lonkte al naar ons.

Na deze onverwachte boswandeling hebben we ons maar angstvallig aan de brede weg gehouden. We kwamen nog langs een Byzantijnse kerk, een forum en een amfitheater en daar was Szusza alweer. Ongeschonden, maar opgewarmd tot een botanische plantenkas.

Dag 12 – Steenworp (Ksamil, AL)

Vanuit Gjirokastër is het iets meer dan een uurtje rijden naar het strand. Nu ben ik geen strandliefhebber, maar dit zag er toch zo aanlokkelijk uit dat we daar maar eens een kijkje zijn gaan nemen.

De route naar Ksamil is mooi, maar de bewegwijzering (en ik quote hier de Wegenwiki van Albanië) is overgenomen van de Italianen en daarmee zijn de borden erg inconsequent en onregelmatig. Vaak hebben we geen idee hoe hard we mogen. Het maakt ook niet uit, er is altijd een Albanees die harder rijdt.

Daarnaast hebben ze in Albanië de verkeerspolitie a.k.a. de verkeersontregelaars. Het verkeer wordt hier grotendeels zelf geregeld. De assertiefste gaat gewoon voor. Maar het komt vaak voor dat we ineens in een file belanden en dan aan het eind van de file erachter komen dat het de verkeerspolitie is die een rotonde probeert te stroomlijnen.

Eenmaal aangekomen in Ksamil rijden we op een onverharde weg naar het strand. We zien een gaatje en proppen daar de auto in. Vrijwel meteen komt er een mannetje met een fluitje aangerend. Flapperend met zijn armen probeert hij de parkeerpolitie uit te hangen. Niet dat er iemand is die naar hem luistert, maar in zijn oranje hesje straalt hij toch iets van een zweem van gezag uit, dus geven we hem voor de zekerheid maar wat parkeergeld.

Het strand ziet er fantastisch uit: wit, blauwe zee, zonnetje, niet al te harde muziek. Totdat we dichterbij het water komen en het strand uit kiezelstenen blijkt te bestaan. En dan niet van die mooie gladde kiezels, maar van die kiezelsplinters die door de golven zijn ontstaan. Au.

Au. Au. Au. Au. Au.

Het waren maar vierhonderd stappen naar het strandbedje, maar het waren vierhonderd stappen te veel.

Het bedje met parasol is onze veilige haven. Zolang je voeten niet buiten het bedje komen, is het prima uit te houden. De Middellandse Zee kent bijna geen getijdenverschil dus ons bedje staat op de smalle strook grond tussen de rotswand en de branding. De temperatuur van zowel het water als het weer is aangenaam.

Met zicht op Corfu, een Italiaans koppel rechts van ons en een Russischtalig paar aan de andere kant, houden we het de hele middag uit, af en toe natgespetterd wordend door de golven en wat verdwaalde kiezelsteentjes. Mijn benen zijn – ondanks de zonnebrandcrème – van ivoorwit naar rauw tonijn gekleurd. Dit is zomervakantie, maar dan prima voor een dag.

Dag 10 – Uitzicht (Berat, AL)

Vandaag zijn we van Tirana naar Gjirokastër gereisd. Albanië is net als de rest van de Balkan bergachtig – al zit er hier meer ruimte tussen de bergen dan in het zuiden van Bosnië en Herzegovina bijvoorbeeld.

We hebben een tussenstop in Berat gemaakt. Een idyllisch stadje wat op de Unesco Werelderfgoedlijst staat. En terecht. De oude stad bestaat uit oude stenen huizen en straatjes die alleen te voet begaanbaar zijn. En hoewel Albanië er droog uitziet, stroomt er flink wat water door de rivier.

Ook in de rivier de Vjosë stroomt nog veel water. Dat is toch noemenswaardig omdat we meer dan eens rivieren zijn overgestoken die volledig droog stonden.

De route van Berat naar Gjirokastër is mooi en de wegen zijn over het algemeen (als je niet in de Albanese Alpen een alternatieve route neemt) goed. De Albanezen zelf rijden eigenlijk ook netjes, alleen wordt voorrang geregeld door het recht van de sterkste.

Dag 9 – Beestenboel (Tirana, AL)

Deze vakantie hebben we al meerdere onverwachte interacties gehad met dieren en volgens de oude Grieken zijn dieren onze medereizigers in deze wereld die ons begeleiden op ons levenspad. Dus we komen stilaan op een punt dat er minimaal een stukje van dit blog gewijd moet worden aan de dieren van onze reis.

Zo was er in Bosnië en Herzegovina Ruth de rups, die op onverklaarbare wijze uit Gerards tas kwam gekropen. En voor iedereen die formaat schattig in zijn of haar hoofd had zitten: Ruth had goed thuis kunnen zijn in de eetproef van Expeditie Robinson. Hoe ze daar in Gerards tas terecht is gekomen, weten we niet. Maar we hebben groot respect voor haar overlevingsvermogen.

Dan hebben we nog Gregor de kever – ook wel Samsa – die ons de hele heenweg van de boswandeling gezelschap hield en ook erg graag die enge brug wilde proberen (al moet dat voor hem ongeveer de Golden Gate zijn geweest). Na de brug hebben we Gregor niet meer gezien.

Dan zijn er nog de krekels die zo alom aanwezig zijn dat hen een naam geven hetzelfde zou zijn als de lucht een naam geven. Ze maken een indringend en niet te vermijden geluid. Volgens een van onze gastheren doen ze dat alleen als het warm is, maar zelfs in de bunker konden we ze nog horen. Lang in de actieradius vertoeven van een van hen geeft kans op serieuze gehoorschade en blijvende tinnitus.

In ons hotel hebben we dan nog de familie Boris de boktor die met zijn allen ons hotel aan het wegknagen zijn. Hout werkt, maar zij nog meer.

En Szusza biedt trouw onderdak aan Sebastiaan wiens aanwezigheid we alleen kunnen afleiden uit de spinnenwebben die we ‘s morgens aantreffen bij Szusza’s binnenspiegel en vooral het leven van Karl de Mol en Masha de matroesjka bijna letterlijk ingewikkeld maken. Verder is Sebastiaan een rustige gast die niet veeleisend is. Aangezien zijn familie muggen eet, hebben we respect voor zijn introverte aard en laten we hem vooral.

Henk de hagedis mogen we ook niet onvermeld laten. Hij kwam ons op onze laatste dag in Shkodër op de valreep nog gedag zeggen om meteen weer onder het bed te kruipen. Vandaag kwamen we het broertje van Henk tegen in Tirana op een oude brug. De braindrain van het Albanese platteland reikt dus tot aan de wereld van de reptielen.

En dan hebben we het nog niet gehad over de vele paarden, ezels, straathonden, katten (waarvan een met zo’n hoge smeltfactor dat die bijna was meegenomen door een van ons), kippen en varkentjes die de erven, straten dan wel ‘snelwegen’ bevolken.

We zijn in Wenen ook nog naar een dierentuin geweest, maar dat hadden we ons net zo goed kunnen besparen.

Dag 8 – Joie de vivre (Tirana, AL)

Ik heb dus inderdaad gedroomd over die enge brug. Verder gaat alles goed.

We zijn inmiddels in Tirana, de hoofdstad van Albanië. Het lijkt enorm op de buitensteden van Kiev meets Chisinau. En dat is niet per se vleiend bedoeld.

Onderweg hebben we een tussenstop gemaakt in Krujë, een stadje met een kasteel bovenop een berg, en in een van de vele bunkers die door Enver Hoxha zijn bedacht.

Krujë is zowaar toeristisch. Als in: een straat vol afgezaagde souvenirs. En eerlijk is eerlijk, op zich begrijp ik wel de potentie van deze plek. Als je tussen de huisjes en enorme, kitcherige hoteltorens door kijkt, kun je de zee zien liggen. Check even Google Maps waarom dat noemenswaardig is.

Ons middageten bevond zich ook in Krujë, dus geheel tegen onze natuur in gingen we in de toeristenstraat een eettentje binnen. De ober had een zware dag. Op een gegeven moment zat hij verslagen met zijn handen in het haar tegen de bar geleund. Meer dan eens kwam hij moeilijk kijkend langsgelopen. Onze buren hadden daar geen boodschap aan. Als echte diva’s deden ze moeilijk over het ijs in de jus d’orange, over een bord, over bestek. Zeker bij die vraag voor bestek zag je het licht en alle levensvreugde uit de arme man wegsijpelen. Hij probeerde nog uit te leggen dat het eten wat voor de dames stond een pizza was en dat je die niet met mes en vork hoort te eten, maar halverwege de zin gaf hij op. Ik denk dat als de dames fooi hadden willen geven, dat hij dat niet eens had willen hebben van hen.

In Tirana hadden we nog tijd over, dus togen we naar een bunker. Hier volgt een kleine geschiedenisles.

Na de Tweede Wereldoorlog kwam een partizaan genaamd Enver Hoxha aan de macht in Albanië. Deze man begon zijn eigen denominatie van het communisme. In plaats van de Sovjet Unie was China de grote vriend en als lichte inspiratiebron had hij Kim Il Sung, u weet wel, de gezellige roerganger van Noord-Korea.

Albanië werd geïsoleerd van de grote, boze buitenwereld en geheel in lijn met de paranoia van Noord-Korea, liet Enver Hoxha door heel het land bunkers bouwen ter bescherming van de bevolking tegen een invasie van buiten. Tijdens de bouw en het regime van meneer Hoxha kwamen duizenden mensen om het leven. En toen het communisme voorbij was, brak er ruzie uit en begonnen de Balkanoorlogen van de jaren negentig.

Wat rest uit deze roerige geschiedenis zijn zo’n 173.000 bunkers. En je moet toch wat met die dingen, dus in Tirana is een museum in zo’n exemplaar gemaakt. Een van de bunkers is een soort art gallery, de andere is een museum over de geschiedenis van Albanië vanaf 1931.

In de bunker met de geschiedenistentoonstelling werd weer duidelijk dat iedereen volgens het communisme gelijk is, maar dat sommigen toch gelijker zijn dan anderen. De kamer van Enver Hoxha was ontegenzeggelijk luxer dan de andere ruimtes.

Het museum was onderhoudend, maar een familie Italianen maakte handig gebruik van de geluidsaspecten die zo’n bunker ook heeft. Het deed erg denken aan de Chileen in Tsjernobyl die de vervelende eigenschap had om constant weg te lopen van de groep in een radioactief gebied en dan in elke holte die hij tegenkwam te gaan schreeuwen, waarschijnlijk om te kunnen luisteren naar zijn eigen echo.

Na deze overdosis decibellen was het mijn beurt om moeilijk te kijken en elk enthousiasme dat ik nog had uit me te laten sijpelen. Want die bunkers zijn groot, en de inhaalmogelijkheden schaars. Je moet er toch niet aan denken dat je een keer genoopt wordt om daar te verblijven. De vrijheid en democratie zijn je dan extra dierbaar.

Dag 7 – De Albanese boswandeling 2.0 (Theth, AL)

U dacht dat dit alles was, maar niets was minder waar. We zijn namelijk in de Albanese Alpen en die hebben een naam waar ze eigenlijk onder bekend staan in de Balkan: de Vervloekte Bergen.

En een van ons twee heeft een soort fetish met De Terugweg. Die moet namelijk als het even kan anders zijn dan de heenweg, anders past het niet in zijn hoofd ofzo. Dit heeft ons in Moldavië al eens uren gekost omdat we per se een omweg moesten maken. En ook hier stak deze toch enigszins onhandige eigenschap de kop op.

We zitten namelijk voorbij Berlijn. En dan zijn wegen een luxe. De weg die je hebt, moet je koesteren, liefkozen en eren. Het maakt niet uit hoeveel gaten erin zitten, als er al een alternatief is, doe je er goed aan dat te mijden. En een kleine reminder: we zitten dus in de Albanese Alpen a.k.a. de Vervloekte Bergen. Een duidelijker teken aan de wand kan er niet zijn.

We mochten al van geluk spreken dat het maar twee uur rijden plus een uur wandelen kostte om bij het meer te komen, maar op de terugweg moest er per se een andere weg genomen worden. “Ik wil het eigenlijk gewoon proberen. Als het niet gaat, gaan we gewoon terug.”

Gewoon. Dit is Albanië en we zitten in de bergen waarvan Wikipedia zegt dat ze nog niet volledig in kaart zijn gebracht. Maar de innerlijke Jacob van Heemskerck was gechanneld en daar gingen we, hoor: twee Nederlanders (waarvan één onder protest) in Szusza, gewoon even kijken hoe ver we kunnen komen.

De gemiddelde snelheid was een kilometer per kwartier en volgens de navigatie zouden we er 66 moeten afleggen. U voelt ‘m al, hè? Dit ging te lang duren. Toen we een Brit tegenkwamen die zei dat we onze auto zouden stuk rijden hinderde dat niet, hoor.

Totdat we een Albanees tegenkwamen die in zijn beste Duits zei dat het echt unmöglich was voor auto’s om verder te gaan. Een licht dwingende blik van de bijrijdster overtuigde uiteindelijk echt om de 10 kilometer die we al afgelegd hadden over iets wat het midden houdt tussen gravel en een keienrivierbedding weer af te leggen maar dan in omgekeerde richting (“Ja, maar ik heb last van een sunk cost fallacy“).

Tel uw zegeningen, tel ze één voor één. Tel ze allen en vergeet er geen. Een asfaltweg met onnoemelijk veel haarspeldbochten en drukkende Albanezen is een zegening. Ook als je de weg twee keer moet afleggen – zelfs met ondergaande zon. Dit zijn de Vervloekte Bergen, die naam hebben ze niet voor niets.

Dag 7 – De Albanese boswandeling (Theth, AL)

De vakantie is niet compleet zonder goede wandeling. En dan wel eentje met een uitdaging. Het liefst iets met een klim of met de dreiging van beren ofzo.

Vandaag is het dan zover. De boswandeling in Albanië. We zitten namelijk tegen de Albanese Alpen aan en daar bevindt zich zoveel natuurschoon op bijna onbereikbare plekken dat Wikipedia ons durft te vertellen dat nog niet alles in kaart is gebracht.

Het meer Blue Eye in Theth (spreek dit in je hoofd allemaal op z’n Brits uit). Het ligt hemelsbreed maar 37 kilometer bij ons vandaan, maar dit zijn de bergen en het zijn de bergen in Albanië. Aangezien je nergens harder kunt of mag dan 50 kost het ons 56 haarspeldbochten en bijna twee uur over om er te komen.

Eenmaal aangekomen staat een kind ons op te wachten om 2 euro voor het parkeren te innen. Als een volleerd parkeerwacht dirigeert hij ons erna naar de parkeerplek.

Albanië is dus opkomend en Theth hoort ook in die categorie. Dus zijn we niet de enigen die het goede plan hebben opgevat om naar het meer te wandelen. We gaan een soort bingo doen: wie heeft Nederlandse toeristen? Die was te makkelijk. Wie had dan de Nederlandse toeristen die hun keukenspullen van 1 tot 10 ranken (waarbij een bot mes een 1 is en een zeef een 6)? Oke, iemand al compleet bij Albanese tegenliggers die geen ruimte geven? Nee? Albanees met hakmes? Albanezen op slippers? Albanezen op crocs? En dan nu de klapper: Albanees met paard op een pad dat nauwelijks die naam mag dragen?

Afijn, u heeft een idee. Wij ploeterden door naar een brug waar toeristen zich behoorlijk aan het overschreeuwen waren. Uiteindelijk was er een dappere dodo die van de brug naar beneden het riviertje in sprong. Wij liepen verder.

Blue Eye was niet ver meer, maar de meeste mensen stoppen dus bij de brug. En hier onderscheidt zich dus de oplettende toerist van de gemakkelijke toerist. Want het meer lag nog geen vijf minuten verder, maar was een stuk rustiger. Ook hier een waaghals die vanaf een respectabele hoogte in het water sprong. Het lijkt me toch een kleine uitdaging om daar iemand op te moeten halen met een gebroken rug (alhoewel, dat paard…), maar het ging goed.

We maakten een rondje om het meertje en kwamen een Spaanse toerist tegen die de omineuze woorden puente mortal (dodelijke brug) sprak. En dan is Albanië toch een opkomend toeristenland. Die brug ga ik vanavond nog in mijn dromen zien. Die was eng, zeg, en we hebben toch al wel wat bloedstollende exemplaren ervaren in Oekraïne.

Denk twee boomstammen een meter of vijf boven een kolkend riviertje met dito waterval. Over die boomstammen liggen dan haaks oude houten planken. Met gaten tussen de ene en de volgende plank. Zonder reling. Oh ja, en net iets te smal voor het fijne. Niet echt TÜV-proof ofzo.

Maar we hebben het overleefd. De Albanese Alpen zijn werkelijk prachtig, maar de volgende keer doen we de Wie-is-de-moltest. Alle landen waar WIDM recent is geweest mogen niet meer meedoen. Want zeg nou zelf: “je moet je toch echt afvragen of je als dispuut dit er echt bij wil doen” (quote unknown, maar het was een Nederlander die de Albanese middle of nowhere een goede plek vond om dit te bespreken).

Dag 6 – Wereldgerechten (Shkodër, AL)

Albanië, het land met de taal die geïsoleerd is. Aan de ene kant zorgt het ervoor dat we ons echt in een nieuwe wereld wanen. Aan de andere kant doet het land ons enorm denken aan Moldavië en elk buitenlands kenteken is eigenlijk een Albanees terug in zijn geboorteland. Toeristen zijn er bijna niet.

Alhoewel… Kent iemand de boekhandel Daan Nijman uit Roden? Hun bladwijzer ligt op de parkeerplaats bij ons verblijf.

Onze gastheer is een uiterst vriendelijke man die ons voorziet van allerlei tips: “Oh, maar als je naar Theth gaat, moet je ook naar het meer van Komani gaan. Dat is ook in de buurt.” (Dat meer is bijna vier uur rijden)

We moeten nog een beetje wennen aan Albanië. Vlak voordat we vertrokken zei mijn reumatoloog die net terug was van een vakantie in de Balkan dat hij die regio erg mooi vond, maar dat ze er geen lekker eten hadden. Tot nu toe had hij ongelijk, maar hier in Shkodër moeten we toch wel ons best doen om goed te kunnen eten.

Maar net als je denkt dat je veroordeeld bent tot een crêpe met chocola, is daar onze gastheer. Er zijn hier aan de lopende band bruiloften dus de keuken heeft een wat kariger kaart. Maar hij wilde ons wel een Albanees diner geven. Binnen een mum van tijd stonden er kaas, salade, friet, brood, qofti en tave dheut met Albanese wijn op tafel.

Morgen wordt het dus Theth met een Albanese boswandeling. De reviews beloven ons een kleine uitdaging. Google Maps belooft ons in ieder geval anderhalf uur enkele reis en minimaal drie kwartier lopen. We bereiden ons mentaal alvast voor. Maar onze gastheer ziet het zonnig in: “als je daarnaartoe gaat, ben je zo weer terug.”

Mesi-brug in Skhöder: https://maps.app.goo.gl/NyQHt9HP69EeA1nF9

Dag 5 – Bergen verzetten (Shkodër, AL)

Vandaag zijn we dan in het land aangekomen van onze echte vakantiebestemming. En ik had nooit gedacht dat ik dit ooit zou schrijven, maar we hebben drie niet-Schengengrensovergangen in een dag gedaan. Het overstijgt onze stoutste verwachtingen.

Tot vanmiddag hebben we enorm getwijfeld over de route. Lange tijd zouden we via Servië rijden, maar afhankelijk van de dag en het tijdstip zouden we met een groot deel van de Turkse diaspora in de file staan. Het alternatief was dwars door Bosnië en Herzegovina of langs de Kroatische kust. Overduidelijk is het de Kroatische kust geworden, maar zelfs dan heb je weer drie opties.

Vanaf Opuzen kun je namelijk via Neum (dat ministukje kust van Bosnië en Herzegovina), via Dubrovnik en dan naar Bosnië en Herzegovina of via alleen Montenegro.

Nu is er sinds een paar jaar een nieuwe brug die Neum bypasst, dus die wilden we wel eens zien. De splinternieuwe brug, prachtig uitzicht en eng putloos wegdek waren de moeite waard.

Toen restten ons nog het Dubrovnikdilemma en de grenzen. Dubrovnik was namelijk al vrij toeristisch, maar sinds Game of Thrones neemt het Venetië-vormen aan. Dus wel of niet even kijken, wel of niet even lunchen, wel of niet moeite doen met een volgepakte auto. Het werd niet. Er is een uitzichtpunt met schitterend zicht op de oude stad wat nog gratis en niet al te overbevolkt is. Dat was Dubrovnik genoeg.

Op de parkeerplaats moesten we toen nog kiezen of we twee grensovergangen wilden of drie. Om u wat context te geven: wij zijn Grensovergangen met de hoofdletter G gewend. Dat betekent dat je minimaal vier uur staat te wachten voor het ene land waarna je je hele auto uit mag pakken en dan mag je nog op voor de tweede ronde van het andere land. Voor zulke grensovergangen trek je een dag uit. Je zorgt dat je niet lacht, dat je alle papieren tot aan je veterstrikdiploma klaar hebt liggen, dat je een paar woorden in de taal van de douaniers spreekt en dat je direct na de grens in een bed kunt ploffen. Dat zijn grensovergangen.

Maar dit is de Balkan. En iedere bergtop heeft misschien een lichte hekel aan zijn buurman, maar grenscontroles moeten ze hier nog uitvinden. In Kroatië werden we nog net niet doorgewuifd. In Bosnië en Herzegovina keek de ambtenaar ons aan en zei: “Please, rij door” en trok daarbij de blik die woordeloos de zin aanvulde met “anders moet ik straks nog werken”. Bosnië en Herzegovina uit kregen we geen stempel en de beambte van Montenegro was vrolijk een maakte zelfs opgewekt een babbeltje. Montenegro uit was ook slechts een formaliteit en Albanië? De stempel was op denk ik. Even wapperen met het paspoort en zonder stempel mochten we doorrijden.

Wij vinden het maar verdacht. Er is namelijk een ander stukje op deze site waar we een keer een paar uur hebben moeten wachten omdat de stempel op was (geen grap, was 2017). En in Rusland en Moldavië breekt de spreekwoordelijke hmm hmm uit als je een stempel mist. Dus we kijken nu al uit naar de douane bij de veerboot naar Italië…