Dag 2 – Naar het middelpunt van de aarde (Verviers, B)
Gerard heeft aan iedereen verteld dat we gaan kajakken en dat we met de trein naar Luxemburg gaan. Klein probleempje: met de trein doen we er drieënhalf uur enkele reis over en het is maar twintig graden. Geen kajak, geen Luxemburg. Maar we zitten in de buurt van iets anders wat al een jaar of zes naar ons roept: de mijn van Blégny.
Daar zit een verhaal aan vast. In 2016 gingen we voor het eerst samen naar Oost-Europa. Het was een groepsvakantie en omdat in ieder geval de helft van ons niet zo goed gaat op groepen, hadden we de vouwwagen van onze ouders geleend om nog een paar dagen rustig te kamperen in Zuid-Limburg. Zeer geslaagd idee, want sindsdien komen we erg graag in deze streek. Tijdens een wandeling liepen we naar de uitkijktoren van Mesch en zagen we terrils. Gerard wilde er graag naartoe en de avond voor we weer naar huis gingen, reden we op de bonnefooi richting zo’n berg. Het was even zoeken, maar we vonden er eentje. En dat was die van Blégny.
We liepen rond, beklommen de heuvel, het museum was dicht, maar we vonden dat we maar een keer terug moesten komen wanneer alles open was. Met de ondergaande zon reden we naar de camping om daar te ontdekken dat het ging regenen, dus hebben we toen als een jekko de vouwwagen opgeruimd en zijn rond middernacht naar huis gereden. (“Vanwaar die haast?” hoor ik u denken. Beeld je een vochtig opgevouwen tent in die je pas een jaar later weer opent.)
De keren erna dat we in Zuid-Limburg of de Ardennen waren, zaten we of een eind uit de richting of was er een pandemie. In februari van dit jaar, een dag nadat de regels zo goed als losgelaten waren, een week voor die inval in Oekraïne en in het weekend van de storm die ons schuurdak heeft meegenomen, zaten we weer in Zuid-Limburg. Dit keer met vrienden en we wilden wel naar die mijn waar Gerard niet over op kon houden. Mijn dicht.
En nu dus de perfecte omstandigheden om toch maar eens die mijn te bezoeken. Om drie uur konden we daar dan toch echt terecht.
We meldden ons klokslag drie uur bij het onthaal van de mijn, waar de gids net klaar was met een eerdere groep. Hij moest toch effe wat drinken, want je kreeg een droge keel van zoveel praten. Wij vermoedden een lichte variant van stoflongen.
Vijf over drie werden we dan toch echt geprept tot ware kompels. Met hemd en helm liepen we naar de lift. De gids stond op het punt iets te vertellen over de lift, die eruit zag alsof die bij het erfgoed hoorde wat we gingen bezoeken, maar hield zich in met de omineuze woorden: “dat vertel ik straks wel”.
In ons gezelschap waren een paar Belgen, een paar mensen die overduidelijk uit de regio ten noorden van Amsterdam kwamen, iemand uit Maastricht met een wat licht-panische kleinzoon en wij dus.
De gids kon heerlijk vertellen en betrok ook het jochie bij zijn verhaal. Die was op zijn beurt erg nieuwsgierig en stelde net iets te veel vragen. Het ventje was ook een beetje angstig. Vanaf het begin was het jochie al bang, vanwege de helm die hij op moest, want dat moest toch betekenen dat de mijn op z’n minst op het punt van instorten stond.
De gids kon er wel om lachen, totdat het ventje net iets te veel vroeg en toen begon de gids over T-Rex. Het manneke wilde weer naar boven. De gids vertelde toen zijn mooie verhaal over de lift: dat was vroeger gewoon een vrije val. Daarna zei hij dat hij dat ook niet meer boven de grond vertelde, omdat hij dan wel eens mensen had die dan niet meer naar beneden durfden.
T-Rex bleek een oude mijnboor te zijn en natuurlijk moest die even gedemonstreerd worden. Onze junior was er alleen niet helemaal op voorbereid. Het starten van de boor – wat an sich al een imposant geluid produceerde – werd vervolgens overstemd met loepzuivere, sopraanhoge C van een knulletje van bijna negen.
En alsof dat nog niet slapstick genoeg was, stond de jongen door zijn nieuwsgierigheid ongeveer op oorhoogte naast de gids, die op zijn hurken zat voor de boor. Afijn, u kunt zich vast inbeelden wie de meeste gehoorschade had na afloop.
We vervolgden onze weg naar de donkere diepte waar de gids en passant liet vallen dat daar de moeder van T-Rex stond. Dat kon onze kleine man niet waarderen, maar ook die moest even geshowd worden.
We gingen weer naar de lift naar boven. Tijdens de tocht omhoog naar het bovenste gedeelte van de mijntoren deed de gids zijn mooiste openbaring: hij had hoogtevrees dus hield even zijn ogen dicht. (Hij maakte geen grapje(!))
Geheel zen kwam de groep natuurlijk dan boven aan in een toren van een oude, gesloten mijn in België – not. Maar daar kwam dan het laatste gedeelte van de rondleiding. We vonden dat de gids wel wat vrijwillig en vrijblijvend drinkgeld had verdiend zoals het bordje aan het eind ons in mooi Waals Nederlands aanmoedigde, want voor hem zat het werk er nog niet op: het manneke dat al bijna naar groep zes ging was opa kwijt.